Bieden project geïntegreerde maatregelen nieuwe kansen voor duurzame energie in Vlaanderen?

In het drukbevolkte Vlaanderen is het niet eenvoudig om geschikte locaties te vinden voor windturbines. Wanneer negatieve effecten optreden voor beschermde soorten kan het project niet doorgaan/kan geen vergunning worden verleend gezien dit in strijd zou zijn met het Soortenbesluit. Bovendien is er in het Soortenbesluit geen mogelijkheid voorzien om effecten te compenseren op een andere locatie. Dit zorgt dan ook vaak voor een patstelling waarbij een negatief effect niet kan worden opgelost. Een nieuw INBO-advies bespreekt een methodiek om op een effectieve manier schade te voorkomen voor de beschermde soorten.

De huidige energiecrisis benadrukt nog maar eens de noodzaak om voldoende te investeren in duurzame energie. Naast zonne-energie wordt hierbij vooral gekeken naar windenergie. In het drukbevolkte Vlaanderen is het echter niet eenvoudig om geschikte locaties te vinden voor windturbines. Daarom zijn (beperkte) effecten voor natuur soms niet te vermijden. Een project kan echter in principe geen doorgang vinden wanneer er sprake is van een opzettelijk doden of opzettelijk betekenisvol verstoren van een beschermde vogelsoort, dit zou in strijd zijn met het Soortenbesluit. Bovendien is er in het Soortenbesluit geen mogelijkheid voorzien om effecten te compenseren op een andere locatie. Dit zorgt dan ook vaak voor een patstelling waarbij een negatief effect niet kan worden opgelost.

 

In een nieuw INBO advies wordt nu toegelicht dat er in zulke gevallen toch een oplossing mogelijk zou zijn, onder de vorm van project-geïntegreerde maatregelen. Hiermee wordt bedoelt dat in de vergunningsaanvraag maatregelen mee worden opgenomen die de schade voor de beschermde soorten kunnen voorkomen.

 

Hierbij zou dan ingezet kunnen worden op twee soorten maatregelen, enerzijds maatregelen die de populatie van de beschermde soort kunnen versterken en anderzijds maatregelen die ervoor kunnen zorgen dat de negatieve effecten niet of minder zullen optreden.

 

Bij het eerste type maatregelen kan gedacht worden aan de inrichting van optimaal leefgebied voor de soort. Wanneer dit nieuwe leefgebied beter is dan het leefgebied dat verloren gaat of verstoord wordt, kan verwacht worden dat de aantallen van de soort effectief kunnen toenemen of dat de dieren zich zullen verplaatsen van de verstoorde zone naar het nieuwe leefgebied. Bij de keuze van de in te richten zone is het hierbij wel van belang om rekening te houden met de te verwachten verspreidingsafstand van de specifieke soort waarvoor het gebied wordt ingericht. De meeste soorten zijn immers redelijk honkvast en zullen dan ook niet snel naar een gebied trekken dat veel verder weg gelegen is. Ook is de aansluiting bij ander geschikt leefgebied van belang.

 

Bij het tweede type maatregelen gaat het erom dat moet vermeden worden dat een zogenaamde ‘ecologische val’ ontstaat. Hiermee wordt bedoelt dat soorten worden aangetrokken tot een gebied, waar ze vervolgens een risico lopen. In het geval van windturbines moet hierbij vooral gedacht worden aan aanvaring van vogels met de windturbines. In de zone waarin hiervoor een reëel risico bestaat, moet dan ook best vermeden worden dat het leefgebied meer aantrekkelijk wordt gemaakt voor soorten die een broedplaats zoeken. Hiermee gaat mogelijk wel leefgebied verloren maar dit zou worden opgevangen door de maatregelen van het eerste type.

 

Door het minder aantrekkelijk maken van de zone in de directe omgeving van de windturbines in combinatie met het inrichten van optimaal leefgebied op relatief korte afstand, zouden negatieve effecten op de populaties van beschermde soorten vermeden kunnen worden. Hoewel voorzichtigheid zeker geboden is, zou op deze manier dus wel een uitweg gevonden kunnen worden uit de patstelling die ontstaat door de bepalingen van het Soortenbesluit. Een goede inventarisatie vooraf, een goed uitgewerkte en onderbouwde inrichting van het nieuwe leefgebied én een uitgebreide monitoring achteraf zijn belangrijk om voldoende garanties te kunnen bieden dat er effectief geen schade is.